Ozzy Osbourne: “De Prins der Duisternis” in zijn laatste acte – een tragikomedie in zwart fluweel

Door een “niet-helemaal-verblind muziekjournalist”
Je kunt het natuurlijk een carrière noemen. Je kunt het ook een veertigjarige wanvertoning noemen van iemand die het liefst in een kruiwagen vol vleermuisdarmen en occulte symboliek door het leven rolde. Ozzy Osbourne, de eeuwig laveloos-stonede nar van de heavy metal, besloot op 5 juli 2025 zijn zwanenzang te kraaien in Birmingham – de stad “waar het allemaal ooit begon”. En zoals het een zelfverklaarde Prins der Duisternis betaamt, deed hij dat gezeten op een pikzwarte troon, getooid met schedels en vleermuisvleugels, als een versleten grafbeeld dat per ongeluk nog even rechtop was blijven zitten.
Wat volgde, was geen triomf. Het was een groteske karikatuur van wat ooit – in een ver verleden dat ruikt naar patchouli en overversterkte Marshall-kasten – doorging voor rebellie. Ozzy, inmiddels 76 en meer siliconen en pillen dan mens, stamelde zich door een handvol nummers. De stem? Een soort raspende herinnering aan vroegere decibellen. Zijn lijf? Vastgesnoerd aan een troon als een morbide koningin-moeder van het satanisme. En het publiek? Het gejuich klonk als een mengeling van medelijden, nostalgie en collectieve cognitieve dissonantie.
Want laten we het beest eindelijk eens bij de naam noemen. Ozzy Osbourne heeft zijn hele carrière gebouwd op het verheerlijken van zelfdestructie, occultisme en suïcidale romantiek. Liedjes als Mr. Crowley zijn geen knipoog naar esoterische hobby’s, maar een open flirt met de ideologieën van Aleister Crowley, de zelfverklaarde “Great Beast 666” die zijn leven wijdde aan satan, moreel verval en spirituele leegte. Ozzy kauwde het voor en de jeugd slikte het als snoep. Satansverheerlijking werd niet alleen geadoreerd– het werd gestreamd, gekocht en gevierd.
Wie herinnert zich Suicide Solution niet? Een bezopen ode aan zelfvernietiging, die destijds al menig ouder tot razernij danwel wanhoop dreef. Maar wat deed Ozzy? Hij grinnikte. Alles was “een grap”. Tot jongeren daadwerkelijk uit ramen sprongen met zijn teksten nog op de achtergrond.
En dat is misschien wel het grootste morele failliet van zijn nalatenschap: het feit dat hij consequent elke verantwoordelijkheid heeft afgewezen. Terwijl zijn teksten het ongewassen altaar werden waarop duizenden jonge zielen hun identiteit offerden, liet Osbourne zich in talkshows neerploffen als een soort kruising tussen een dementerende opa en een rebelse puber in permanente reservetijd.
Dat zijn afscheid plaatsvond op een troon — niet zomaar een stoel, maar een theatrale uitstalling van goth-kitsch — spreekt boekdelen. Dit was geen afscheid van een held. Dit was een tragische zwanenzang van een man die zijn eigen mythe is gaan geloven, opgeslokt door het monster dat hij decennialang voedde. De schedel boven zijn hoofd had net zo goed zijn eigen verlopen kop kunnen zijn.
Ozzy’s slotakkoord was geen triomf. Het was het kraken van doorgesleten scharnieren, het piepen van een stem die al nooit gebouwd was op duurzaamheid, en het weergalmen van een boodschap die altijd neerkwam op: “Doe alsof je dood wilt, dan hoor je erbij.” Wat ooit subversief leek, is nu door en door vermolmd. Niet omdat hij oud is — maar omdat er in zijn werk nooit iets opbouwends zat om oud mee te worden.
De jeugd heeft betere dingen nodig dan een bejaard duivelsmasker dat zijn eigen schaduw nadoet. Ozzy Osbourne mag dan geëindigd zijn in Birmingham — maar voor wie zijn oeuvre met open ogen bekijkt, was hij al decennia eerder geestelijk gestorven. Het lichaam deed er alleen net wat langer over.
Einde van een tijdperk? Laten we het hopen. Maar laten we het niet verwarren met iets dat het verdient om herhaald te worden.

De “Arafatsjaal”: van praktische bedoeïenenkledij tot westers symbool van morele zelfingenomenheid

Relikwie

De zwart-witte keffiyeh, in de volksmond vaak “Arafatsjaal” genoemd, is uitgegroeid tot een herkenbaar beeld in protestmarsen, vooral bij activisten die zich keren tegen Israël. In westerse steden is het een vertrouwde relikwie geworden voor processiegangers / betogers die zich etaleren als voorvechters van de zogenaamde “palestijnse zaak”. Maar wie een blik werpt op de oorsprong en culturele geschiedenis van dit kledingstuk, ziet hoe absurd en ironisch dit gebruik eigenlijk is.

Niet palestijns

De keffiyeh is géén palestijnse uitvinding. Het is een traditionele hoofddoek die zijn wortels heeft in het oude Mesopotamië, duizenden jaren voor de recent uitgevonden “palestijnse identiteit” überhaupt bestond. Het was een kledingstuk van boeren, herders en nomaden, gedragen in Irak, Syrië, Jordanië, Saoedi-Arabië en ver daarbuiten. Het beschermde tegen zon, zand en kou, en had een sterk praktische functie. Pas in de laatste decennia van de 20e eeuw kreeg de zwart-witte variant politieke lading, toen de Egyptische terrorist Yasser Arafat de keffiyeh tot vast onderdeel van zijn uiterlijk maakte. Daarmee werd een breed-Arabisch cultureel symbool getransformeerd tot embleem van het “palestijns nationalisme”.

Zwart witte parodie

Deze politisering was an sich al een ideologische herinterpretatie, maar wat er daarna in het Westen mee gebeurde, grenst aan parodie. Westerse activisten – vaak wars van elke nuance – eigenden zich dit symbool toe alsof het inherent palestijns erfgoed betrof. Alsof het dragen ervan een daad van solidariteit is, en niet gewoon goedkope symboliek die de complexiteit van het Midden-Oosten reduceert tot zwart-wit hokjesdenken.

Keffiyeh abuser

Diefstal

In werkelijkheid is dit niets anders dan ideologische diefstal. Net zoals culturele toe-eigening aan de kaak wordt gesteld in andere contexten, is het hier verbijsterend hoe klakkeloos men zich een stuk bedoeïenenerfgoed toe-eigent om een westers narratief te ondersteunen: Israël is de agressor, de palestijnen zijn de onderdrukten, en de activist – die vaak geen letter Arabisch spreekt en het Midden-Oosten alleen kent van krantenkoppen – is de morele redder.

Westerse oppervlakkigheid

Het resultaat is tragikomisch. Jonge Europeanen lopen met massaal geïmporteerde “Arafatsjaals” uit Chinese fabrieken te zwaaien tijdens demonstraties, zich niet bewust van de culturele oorsprong, noch van de regionale nuances binnen de Arabische wereld zelf. De zwart-witte keffiyeh is inmiddels zo vermarkt en verdraaid dat hij meer zegt over de oppervlakkigheid van het westerse activisme dan over de werkelijkheid in het midden-Oosten.
Wat ooit een praktisch kledingstuk was, is nu een uniform geworden voor morele zelfrechtvaardiging. En daarmee verliest het elk greintje authenticiteit. Om over respect dan maar helemaal te zwijgen.