Bron: Bijbelarchief
studie over de positie van Israël en de Gemeente
”Want zo zegt de HEERE der heerscharen: Naar de heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen, die u beroofd hebben; want die u aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.” Zacharia 2:8
Inleiding
Toen ik nog niet zo lang gelovig was, werd mij, tijdens een Bijbelstudie, uitgelegd dat de Gemeente (of zo u wilt: de Kerk) van Christus Zijn Lichaam was. Er wordt echter ook geleerd, in diverse kerken en gemeenten, dat de Gemeente (Kerk) van Christus Zijn Bruid is…. en dat Israël, in het Oude Testament, voorheen deze Bruid was (geweest). Deze -en aanverwante leringen- worden veel gehoord. De Gemeente van Christus als Zijn Bruid is een reeds lang bestaande gedachte. Is dit nu een Bijbelse gedachte? In deze verkenning wil ik ingaan op een aantal Bijbelgedeelten om zo te zoeken naar een antwoord op de vraag: Wie is de Bruid van Christus? Toen deze studie -in conceptvorm- klaar was heb ik nog de brochure ”De bruidegom en de Bruid”, zie literatuuropgave, ter beschikking gekregen. Hoewel in die brochure duidelijke overeenkomsten met deze studie voorkomen hebben beide een andere invalshoek en worden er toch verschillende thema’s besproken. Bedoelde brochure is echter een aanrader voor verdere bestudering van het onderwerp.
N.B.:
Hoewel er meestal over de ”Kerk (van Christus)” wordt gesproken prefereer ik de uitdrukking ”Gemeente (van Christus)”.
De tussen haken staande cijfers, bijv: <1>, verwijzen naar de noten aan het eind van ieder hoofdstukje.
I De positie van de Gemeente
”Uitgesloten van het burgerrecht Israëls, en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld”
Efeze. 2:12
Voor de komst van Christus Jezus naar de aarde en voor zijn verzoenend sterven voor de mens(heid) had alleen Israël, dwz. de Joden, deel aan Gods heilsplan. De heiden, de niet Jood, was hiervan uitgesloten: ”zonder hoop en zonder God”. De enige uitzondering hierop vormden de zg. ’Proselieten’ of ’Jodengenoten’. Dit waren heidenen die tot het Jodendom bekeerd waren, en daarom tot de Joden gerekend (kunnen) worden.
Efeze 2:4-10.
Maar na het offer op Golgotha (de kruisdood van Jezus, waardoor ieder mens -die dit aanvaard- behouden is) gaf God in Zijn grote genade ook de heiden de kans om behouden te worden!
”Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave (=cadeau, gift) van God”
Efeze 2:8
Die gave was Christus Jezus (vers 4-7) en door Hem zijn wij, heidenen, die ver
van God af waren, uitgesloten waren, dicht bij God gekomen: door het bloed van
Christus Jezus, wat verzoening bracht (Efeze 2:13).
Dit was mogelijk door de tijdelijke terzijdestelling van Israël, zo kwam het heil ’tot de heidenen’.
Ik wijs -vooruitlopend- op het woordje ”mede” in deze tekst, het komt drie maal voor:
– mede levend gemaakt met Christus;
– mede opgewekt;
– mede een plaats gegeven in de Hemelse gewesten.
Mede = met Christus uiteraard, maar er is -m.i.- meer aan de hand…
Wat is ”de Gemeente”?
1e. Efeze 1:22-23: de Gemeente is het lichaam van Christus; Hij is het hoofd
van dit lichaam.
2e. Efeze 2:21-22: de Gemeente is een tempel, heilig in de Here, in wie
de christen mede gebouwd wordt tot een woonplaats van Gods Geest.
(zie ook: Romeinen 12:5; Efeze 4:1-16)
Conclusie:
Christus Jezus is het HOOFD van de Gemeente; alle gelovigen (uit alle kerken en richtingen) vormen samen het lichaam, dat is de Gemeente; de gemeente is een heilige tempel.
In de oude tabernakel en later de tempel (van Salomo) woonde God (Ex. 40:34-38) bij het volk Israël (vgl. 2 Kronieken. 5:13-14). In de nieuwe tempel, Zijn Gemeente, woont Hij door Zijn Geest:
”Maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn” (Joh. 14:16-17)
De vervulling van deze belofte vind plaats, vgl. Hand.2:1-4. Opvallend detail: bij de inwijding van de tempel(2 Kronieken 5:12) zijn er 120 priesters aanwezig, die op de trompetten bliezen. Bij de uitstorting van de Geest zijn er 120 discipelen aanwezig (Hand. 1-15, 2:1). De priesters kunnen, wanneer de heerlijkheid van God komt, niet blijven staan om dienst te doen (vallen op hun aangezicht?).
Met deze 120 gelovigen begon Christus Jezus Zijn tempel, Zijn gemeente, te bouwen. Immers, de oude tempel -de verpersoonlijking van de wet- had afgedaan.
Christus had gezegd: ”Het is volbracht” en het voorhangsel scheurde (Luk. 23:45, Joh. 19:30). De WET was VERVULD, volbracht (Gal. 3:25, 4:4-5). Daarom kon God toestaan dat in het jaar 70 na Chr. de (aardse) tempel werd verwoest.
Het moment dat de Heilige Geest uitgestort werd en zij allen in andere talen (Hand. 2:7-8) begonnen te spreken was het begin. De Here deed een groot wonder, de Joden, uit alle landen, hoorden daar in heidense talen spreken over Gods grote daden. Zoals reeds voorzegd in Jes.28:11 ”Daarom zal Hij door belachelijke (Hand.2:13!!) lippen, en door een andere tong (=taal) tot dit volk spreken” De reden hiervoor vinden we in I Kor. 1:22;
”Overmits de Joden een teken begeren” maar: ”In de wet is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen, en door andere lippen (=o.a. de gelovigen over de
hele wereld heden ten dage, welke andere talen, bijv. Nederlands, spreken) tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Here” (I. Kor.14:21). Na de toespraak van Petrus komen er dan ongeveer 3000 mensen tot geloof. Zij ontvangen allen de gave van de Heilige Geest; dwz. zij worden allen vervuld met Gods Geest, ontvangen deze gave (gift) ook. Dat wil overigens niet zeggen dat zij allemaal ook in andere talen spraken. Hiervoor zijn geen schriftuurlijke aanwijzingen. De wonderen en tekenen geschieden door de apostelen.
(Hand. 2:43) De positie van de Gemeente is dus die van het LICHAAM van Christus, waarmee een NIEUW verbond is aangegaan. Over de positie van de Gemeente valt nog veel meer te zeggen. Voorlopig lijkt mij bovenstaande voldoende.